In onze omschrijvingen maken we gebruik van botanische termen. Hieronder vindt u meer uitleg daarover.
A B C D E F G H I J K L M N O P R S T U V W X Y Z
A |
|
Aangehecht | wanneer de lamel aan de steel van de paddenstoel vast zit |
Ascomyceet | Een stam uit het rijk van de schimmels waarbij de sporen in zakjes (asci) worden gevormd. |
Ascus | sporenzakje. Een alleen met de microscoop waarneembare zakvormige cel waarin de sporen worden gevormd bij Ascomyceten (Zakjeszwammen) |
Aflopend | waneer de lamel over de gehele breedte aan de steel vastzit en langs de steel naar beneden loopt. |
B |
|
Basidiomyceet | Een stam uit het rijk van de schimmels waarbij de sporen aan steeltjesvormige cellen (basidia) worden gevormd. |
Basidium | Sporensteeltje. Een alleen met de microscoop waarneembare steeltjesvormige cel waaraan de sporen gevormd worden bij basidiomyceten (Steeltjeszwammen) |
Beurs | Restant van het velum universale aan de voet van de steel. Wordt ook met de wetenschappelijke naam 'volva' aangeduid. |
Bochtig aangehecht | wanneer de lamellen met aan bochtje aan de steel vast zitten. |
Bruinrot | Aantasting van het hout waarbij voornamelijk cellulose wordt afgebroken, waardoor het bruine lignine overblijft en een bruine blokjesachtige structuur achterlaat. |
C |
|
Convex | Bol, gebold, halfrond |
Consolevormig | wanneer een paddenstoel zijdelings, zonder steelachtige structuur op de ondergrond is vastgehecht |
Cortina | Gordijn, dunne spinnenwebachtige structuur die bij jonge paddenstoelen de lamellen beschermd en waarvan later vaak nog resten terug te vinden zijn op de hoed of de steel. |
D |
|
Duivelsei | Een ei- of bolvormig vruchtlichaam, waaruit een zwam kan groeien, zoals bijv. bij de stinkzwammen. |
E |
|
Ectomycorhrizza | Een netwerk van schimmeldraden rondom de haarwortels van planten (meestal bomen) waarmee de paddenstoel in symbiose leeft. |
Endomycorhizza | Een netwerk van schimmeldraden dat doordringt in de haarwortels van planten waarmee de paddenstoel in symbiose leeft. |
Excentrisch | wanneer de steel niet in het midden van de hoed staat. |
F |
|
Fungi | Wetenschappelijke naam voor schimmels. Meestal wordt het Rijk van de schimmels hiermee bedoeld. |
G |
|
Gelatineus |
Gelachtig |
Genaveld | Met een klein deukje in het midden van de hoed |
Guttatie | Het verschijnsel dat planten of zwammen vocht met daarin opgeloste stoffen 'uitzweten'. |
Guttatiedruppel | Zie hierboven: Guttatie |
H |
|
Hygrofaan | Het verschijnsel dat de kleur verandert bij het vochtiger of juist droger worden van de paddenstoel. Hygrofane paddenstoelen worden doorgaans bleker bij opdrogen. |
Hymenium | De sporenvormende laag, ook kiemvlies genoemd. |
Hyfe | Zwamdraad of schimmeldraad. Het eigenlijke organisme van een paddenstoel of schimmel bestaat uit een netwerk van zeer dunnen, met het oog niet- of nauwelijks zichtbare draden. |
I |
|
Imperfecte vorm | Stadium van de levencyclus van zwammen waarin ongeslachtelijke sporen (conidiosporen) worden gevormd. |
J |
|
K |
|
Kiemvlies | Zie Hymenium |
L |
|
Lamel | Plaatje. Smalle structuur onder de hoed van een paddenstoel, waarop de sporen worden gevormd. |
Luchtmycelium | Zie: Ozonium |
M |
|
Mycelium | Het eigenlijke organisme van een paddenstoel of schimmel bestaat uit een netwerk van zeer dunnen, met het oog niet- of nauwelijks zichtbare draden (hyfen), de zwamvlok of mycelium. |
Mycorrhiza | Een netwerk van schimmeldraden rondom of in de haarwortels van planten (meestal bomen) waarmee de paddenstoel in symbiose leeft. |
N |
|
NRL | Nederlandse Rode Lijst. Lijst van in Nederland zelzame en/of beschermde soorten. |
O |
|
Ozonium | Myceliumdraden of zwamdraden die niet onder de grond of in een ander organisme, maar de lucht in groeien, ook luchmycelium genoem. |
P |
|
Paddenstoel | Het vruchtlichaam van een schimmel of zwam. |
Papil | Spitse of tepelvormige bult in het midden van de hoed. |
Parafysen | Haarvormige, onvruchtbare cellen die tussen de asci (sporenzakjes) groeien bij zakjeszwammen (Ascomyceten) |
Parasiet | Een organisme dat leeft op en ten koste van andere levende organismen, waardoor deze laatste verzwakt en uiteindelijk sterft. |
Perfecte vorm | Stadium in de levenscyclus van zwammen waarin geslachtelijke sporen worden gevormd. |
Plaatje | Zie lamel |
Porie | Kleine ronde opening aan het uiteinde van een buisje. Een aantal paddenstoelen vormen buisjes aan de onderzijde van de hoed, waar zicht de sporen wormen. |
R |
|
Resupinaat | wanneer zwammen plat op het substraat groeien, bijv. korstzwammen. |
Rhizomorfen | Aan elkaar gekleefde, lange schimmeldraden (hyphen), waardoor ze goed zichtbaar zijn. |
Ring | Restant op de steel van het vlies (velum) dat aanvankelijk de sporenvormende laag omhult. |
S |
|
Saprotroof | wanneer het organisme leeft van dood organisch materiaal, zoals dode planten of bomen. |
Saprofiet | Een organisme (zwam) dat leeft van dood organisch materiaal, zoals dode planten of bomen. |
Sclerotium | een kleine opeenhoping van zwamdraden, vaak voorzien van een een vliesje dat tegen uitdroging beschermd. |
Spore | Voortplantingscel van paddenstoelen en zwammen, waaruit nieuwe schimmeldraden kunnen groeien. |
Sporee |
Sporenpatroon. Deze kan men verkrijgen door de hoed van een paddenstoel een tijdje op een stukje wit papier te leggen, waardoor de neervallende sporen een afdruk laten zien van het sporendragers. |
Sporendrager | Het deel van de paddenstoel of zwam waar de sporen worden gevormd en waar zich dan ook de sporenvormende laag, het hymenium, bevindt. |
Sporulatie | Het vrijkomen van de rijpe sporen |
Steeltjeszwammen | Zie: Basidiomyceten |
Substraat | Het materiaal waarop de paddenstoel groeit. |
Symbiont | Organisme dat een symbiose vormt met een ander organisme, waarbij beide voordeel hebben. |
T |
|
U |
|
Umbo | Bult of bultje, meestal in het centrum van de hoed. |
V |
|
Velum | Vliezige of draderige structuur waarin oorspronkelijk de paddenstoel gehuld was en dat bij het groeien kapot scheurt. Vaak zijn restanten van het vlies later nog zichtbaar in de vorm van vlokjes op de hoed, franjes aan de rand van de hoed, een ring om de steel enz. |
Velum partiale | Vliezige of draderige structuur die oorspronkelijk de sporenvormende laag bedekte en die bij het groeien kapot scheurt. |
Velum universale | Vliezige structuur dat oorspronkelijk de hele paddenstoel omhulde, en dat bij het groeien kapot scheurt. |
Vergankelijk | wanneer een verschijningsvorm, zoals een ring of andere resten van het velum snel verdwijnt. |
Vlees | Het weefsel in de paddenstoel of zwam |
Volva | Beurs. Restant van het velum universale aan de voet van de steel. |
Vrij | wanneer de plaatje niet aan de steel van de paddenstoel vastzitten maar alleen aan de hoed. |
VRL | Lijst van in Vlaanderen zeldzame en/of beschermde soorten. |
Vruchtlichaam | Een paddenstoel of zwam is het vruchtlichaam van schimmel; een vruchtlichaam is het deel van het organisme waarin de sporen of zaden worden gevormd voor de voortplanting, zoals de appel van een boom. |
W |
|
Witrot | Aantasting van het hout door schimmels waarbij lignine en cellulose worden afgebroken, waardoor het hout zacht en molm wordt. |
X |
|
Y |
|
Z |
|
Zakjeszwammen | Zie: Ascomyceten |
Zwam | Het vruchtlichaam van een schimmel. Vaak wordt met een zwam het vruchtlichaam aangeduid wanneer dat een ander vorm heeft dan de bekende hoed met steel. |
Zwamvlok | Het eigenlijke organisme van een paddenstoel of schimmel bestaat uit een netwerk van zeer dunnen, met het oog niet- of nauwelijks zichtbare draden (hyfen), de zwamvlok of mycelium. |